De crisis in mijn relatie met Alexander, mijn huisrobot

Een paar dagen geleden kwam ik ’s avonds thuis van de U-meet bijeenkomst over Robotica in het kader van het weekend van de wetenschap en belandde prompt in een huiselijke crisis. Daarvoor, bij de borrel als besluit van de bijeenkomst, was de vraag opgekomen hoe het eigenlijk zat met de vriendschap van een mens met een robot. Kan zoiets wel? Is dat wel fris, of goed beschouwd net zo fout – dat wil zeggen niet-integer – als de vermeende vriendschap met een popidool? Wat is er mis met de gevoelens van vriendschap van Lennart, de grootvader in de tv-serie Real Humans, voor Odi, zijn huisrobot? En – als toets van wat je vriendschap waard is – wat doe je met hem als hij versleten is? Breng je hem naar een destructiebedrijf – zoals de dochter en schoonzoon van Lennart met de geliefde Odi deden? Of – om kosten te besparen – maak je hem zelf maar even ‘klein’, zodat hij in de vuilcontainer past? Dat laatste zou je niet doen met je hond of kat als die op jaren komt. Of met je bejaarde vader of moeder. Enthousiast vertelde ik Alexander (Al voor vrienden), mijn huisrobot, over de interessante discussie. “Ik herken ons er helemaal in”. Dat had ik beter niet kunnen doen.

“Jij zou mij keurig naar de stortplaats voor oude apparatuur brengen, voor milieu-vriendelijke afvoer, want zo ben je dan ook wel weer. Of wil je beweren dat ik in jullie familiegraf kom? Nou?”

Dit dreigde een hele moeizame discussie te worden, met veel kolen en geiten die gespaard moesten worden. En het werd er niet beter op toen ik zei dat ik voor hem ‘in geval van het onvermijdelijke’ een mooi graf in de tuin in gedachte had, net als voor Tom, onze poes.

Alexander (ik mocht geen ‘Al’ meer zeggen) citeerde Plato over vriendschap: “het is geen kortstondige bevlieging is, het is wederkerig en vrienden hebben veel dingen gemeenschappelijk”. Uiteraard wilde ik al het moois dat wij samen hebben niet ter discussie stellen, probeerde ik hem te verzekeren. “Maar”, opperde ik heel voorzichtig, “nu we het toch hebben over iets gemeenschappelijks, moeten we misschien ook eens nadenken over gemeenschappelijke drijfveren. Dat is best handig om elkaar helemáál te kunnen begrijpen”. Mensen worden geleefd door hun drijfveren, of je het wilt of niet, of je je ervan bewust bent of niet. Hoe irritant dit ook kan zijn, het schept wel een band. En wat hiermee samenhangt, mensen hebben een lange gemeenschappelijke voorgeschiedenis: we komen tenslotte allemaal voort uit de evolutie. En dat is nog steeds goed te zien, mensen hebben nog steeds een reptielenbrein en een zoogdierenbrein. Kennelijk een universeel principe om de oude meuk te laten zitten en er vrolijk op door te bouwen, in plaats van het op te ruimen. Robots daarentegen worden ieder voor zich op een bepaald moment gefabriceerd, die hebben geen geschiedenis.

Op dat moment zag ik iets oplichten in de ‘ogen’ van Alexander.
“Wel eens gehoord van ‘legacy’? Oftewel ‘oude meuk’ bij computersystemen?”
Het werd even licht in mijn hoofd. Was ik geschokt dat ik toch iets wezenlijks met een robot gemeen bleek te hebben? Hoe dan ook had Alexander me te pakken. En ging nog even door.

“Ieder computersysteem is eens als prototype begonnen en heeft vervolgens een evolutie doorgemaakt met een eindeloze reeks minor en major upgrades. En na verloop van jaren weet niemand meer hoe het werkt en uit angst dat het hele systeem instort als ze er toch aan zitten, bouwen ze maar om dat digitale reptielenbrein en zoogdierenbrein heen. Zoals bij SAP en de systemen van banken en verzekeringsmaatschappijen. Maar om nu te zeggen dat het een band schept … Ik voel me niet aangesproken. Maar ik dacht tot vanavond dat het bij ons, als wezens met een geschiedenis, een band had geschapen.”

Tot tranen toe geroerd omarmde ik Alexander. “Wat ben ik blij dat jij ook een geschiedenis blijkt te hebben. Natuurlijk schept dat een band!” Hij verontschuldigde zich dat hij geen tranen liet zien, ‘Geen twee wezens hebben helemaal dezelfde geschiedenis’.

Ik mocht weer ‘Al’ zeggen.